maandag 17 maart 2014

IJseendjes langs de kust


Onlangs bij de Brouwersdam enkele ijseenden gezien. Deze vogels broeden op de Arctische toendra’s van Europa en overwinteren grotendeels in de Oostzee. Een klein aantal trekt iets zuidelijker en ook in ons land overwinteren  vermoedelijk enkele honderden ijseenden op zee. De grootste kans om ze te zien is in Zeeland (oa. Brouwersdam) en in het waddengebied.





zaterdag 8 maart 2014

Noodklok; Scholekster verdwijnt uit Nederland


Klik op foto voor vergroting




Wie kent ze niet van de wadden, weiden en akkers, de bont gekleurde steltlopers met hun oranje snavel; de scholekster? Regelmatig kun je ze bij gevaar of tijdens de vlucht luidkeels horen roepen; tepiét-tepiét. In Nederland broeden er de laatste jaren zo’n 70.000 paartjes. Een redelijk aantal natuurlijk. Tóch is de kans groot dat de bonte piet op korte termijn uit Nederland verdwenen zal zijn. Ze brengt te weinig jongen groot om zich te handhaven en gedurende de winter is er nauwelijks meer voedsel voor haar te vinden. Ze kan hier gewoonweg niet meer overleven. Met een drastische teruggang van meer dan 50% in 20 jaar tijd en een voortzettende tendens gaat het met de soort niet lekker. Aangezien dat Nederland zo’n 30% van de wereldpopulatie herbergt, zit de scholekster dus behoorlijk in de problemen.


Leefgebied

Scholeksters zijn zowel weidevogels als kustvogels en ze komen ook wel op platte grinddaken tot broeden. Het grootste deel van de scholeksters broeden in agrarisch gebied, zo’n 19% op de kwelders en zo’n 4% in de stad. In Nederland komt de scholekster vooral in het noorden en het westen des lands voor. Langs de kust zijn ze vooral aangewezen op voedsel als schelpdieren en kreeftachtigen. In weilanden gaan ze vooral op zoek naar wormen.
Scholeksters die meer aangewezen zijn op de kust, hebben iets kortere en wat meer beitelvormige snavels door het open hakken van de schelpdieren. De wormenvogels hebben langere en spitsere snavels. De scholeksters uit Nederland verblijven het hele jaar in ons land. De Scandinavische soorten trekken zuidelijker. Gedurende de trektijd en in de  winter verblijven de vogels vooral langs de kust. Hier wachten ze in grote getale op het droogvallen van de platen, op zoek naar voedsel. In het voorjaar maakt de scholekster een kuiltje in de grond of in het gras en legt daar 2 tot 3 eieren in.




Hokkers, Wippers, floaters en soosvogels

De beste broedplekken, op de kwelderrand, worden jarenlang door dezelfde sterkste paartjes ingenomen. Deze hokkers, zoals ze worden genoemd, hoeven maar een klein stukje te vliegen om voedsel te zoeken voor hun jongen. Wippers zijn de wat meer sullige vogels, die geen goede plek hebben weten te bemachtigen. Zij broeden veel verder van hun voedsel vandaan en brengen daardoor minder jongen groot; zo’n 0,2 jongen per jaar ten opzichte van 0,65 jongen per jaar bij hokkerpaartjes. Jonge scholeksters (floaters) kiezen vaak voor eenzelfde broedgebied waarin ze zijn opgegroeid, zodat de jongen van een hokker een veel grotere kans hebben om een hokker te worden en een wipper altijd een loser zal blijven. Alhoewel… bij overstromingen blijven de wippernesten meer gespaard.
Scholeksters die niet tot broeden komen, verzamelen zich in groepen; de sozen.
  

Achteruitgang: te weinig voedsel en teveel gevaar

Bijna de hele Nederlandse populatie scholeksters overwintert in het waddengebied of langs de Delta. Sinds 1930 was de scholekster in een flinke opmars door de voedselrijke mosselbanken en weilanden. Sinds 1990 is er een grote teruggang te zien. Er was een  intensieve mossel- en kokkelvisserij in het waddengebied. Met stofzuigers werden hele mosselbanken weggezogen. Sinds 2006 is de intensieve schelpdiervisserij in het waddengebied verboden, maar het herstel van de mossel- en kokkelstand (en nonnetjes) is erg gering. Zeker ook omdat de Japanse oester de mosselbanken overgroeit. De Japanse oester is ooit voor de Nederlandse visserij ingevoerd en overwoekert alles. Hun kleppen zijn veelal te hard voor de scholekster om doorheen te komen, zodat de scholeksters nauwelijks meer aan hun voedsel kunnen komen. In de Delta spelen dezelfde oorzaken. Daarnaast wordt hier volop op schelpdieren gevist. De Deltawerken zorgen er ook voor dat door de veranderde waterstromingen steeds meer voedselrijke platen niet meer droog vallen. 

Door het vaker maaien van het grasland komen er nauwelijks jongen meer groot. Door het extremere weer raken steeds vaker hun nesten in de kwelders overstroomd. De drogere kwelders verruigen teveel en de vos op het vasteland weet de scholekster ook te vinden.

Jarenlang viel het niet zo op dat het slecht ging met de scholekster, omdat ze zo’n 40 jaar oud kunnen worden en erg standvastig zijn. Deze oudjes produceren echter veel minder jongen. Gemiddeld hoeft een broedpaar maar 0,35 jongen per jaar groot te brengen om de populatie in stand te  houden. De laatste jaren is het aantal jongen per jaar teruggelopen tot onder de 0,2 en de daling zet zich voort.

Er wordt volop onderzoek gedaan en experimenten uitgevoerd om te proberen het tij te keren, maar of het (op tijd) gaat werken?



dinsdag 4 maart 2014

Winterakoniet; een beetje lente in de winter


De winterakoniet is één van de vroegst bloeiende plantjes. In de late winter kan ze de bosbodem al in een geel tapijt doen verhullen. Hoewel ze oorspronkelijk uit Zuid-Europa komt, is ze eeuwen geleden al om haar bloemenpracht op landgoederen aangeplant. Ze behoort dan ook tot de groep van stinzenplanten. Winterakonieten voelen zich vooral thuis in essen-iepenbossen.





maandag 3 maart 2014

Omsingeld door Schotse Hooglanders



Onlangs werkte het Landschapsonderhoud Project voor SBB in de uitgestrekte duinen van Bloemendaal, om opslag van Corsicaanse dennen te verwijderen.  Tijdens de pauze werden we vergezeld door een groepje woest uitziende, langharige collega’s die onze bus omsingelden; een groepje Schotse Hooglanders. Schijnbaar vonden ze onze koffie en brood een stuk aantrekkelijker dan het stugge gras en het houtopslag waarvoor ze in het gebied waren uitgezet om dit terug te dringen. Na een korte arbeidsoverleg, waarbij de dieren op een houtje moesten bijten, hervatten we weer onze werkzaamheden.


De Schotse hooglander is een echte oerrund, afkomstig van de ruige Schotse hooglanden. Ze is bestand tegen onstuimig weer en voedselarme omstandigheden. Eind jaren ’70 begon in Nederland natuurbeheer in opmars te komen. Monotone houtproductiebossen werden omgevormd tot gevarieerder bos. Nederland miste alleen  grote grazers om op een natuurlijkere wijze het gebied gevarieerder te maken en te behouden. In 1982 werden de eerste Schotse Hooglanders uitgezet en sindsdien zijn ze ook in veel andere natuurgebieden losgelaten. Er wordt gezegd dat er nu in Nederland meer Schotse hooglanders voor komen dan in Schotland zelf.  Bij een lage begrazingsdruk zorgen Schotse hooglanders voor een gevarieerder terrein; ze gaan deels verruiging en verbossing tegen, zodat er open ruimtes ontstaan. Ook wordt de grond hier en daar omgewoeld en zorgt hun mest voor kleine vegetatieverschillen. Schotse hooglanders zijn niet agressief, mits je op gepaste afstand blijft.