Klik op foto voor vergroting
Wie kent ze niet van de wadden, weiden en akkers, de bont
gekleurde steltlopers met hun oranje snavel; de scholekster? Regelmatig kun je
ze bij gevaar of tijdens de vlucht luidkeels horen roepen; tepiét-tepiét. In Nederland broeden er de laatste jaren zo’n 70.000
paartjes. Een redelijk aantal natuurlijk. Tóch is de kans groot dat de bonte
piet op korte termijn uit Nederland verdwenen zal zijn. Ze brengt te weinig
jongen groot om zich te handhaven en gedurende de winter is er nauwelijks meer
voedsel voor haar te vinden. Ze kan hier gewoonweg niet meer overleven. Met een
drastische teruggang van meer dan 50% in 20 jaar tijd en een voortzettende
tendens gaat het met de soort niet lekker. Aangezien dat Nederland zo’n 30% van
de wereldpopulatie herbergt, zit de scholekster dus behoorlijk in de problemen.
Leefgebied
Scholeksters zijn zowel weidevogels als kustvogels en ze
komen ook wel op platte grinddaken tot broeden. Het grootste deel van de
scholeksters broeden in agrarisch gebied, zo’n 19% op de kwelders en zo’n 4% in
de stad. In Nederland komt de scholekster vooral in het noorden en het westen
des lands voor. Langs de kust zijn ze vooral aangewezen op voedsel als schelpdieren
en kreeftachtigen. In weilanden gaan ze vooral op zoek naar wormen.
Scholeksters die meer aangewezen zijn op de kust, hebben
iets kortere en wat meer beitelvormige snavels door het open hakken van de
schelpdieren. De wormenvogels hebben langere en spitsere snavels. De
scholeksters uit Nederland verblijven het hele jaar in ons land. De
Scandinavische soorten trekken zuidelijker. Gedurende de trektijd en in de winter verblijven de vogels vooral langs de
kust. Hier wachten ze in grote getale op het droogvallen van de platen, op zoek
naar voedsel. In het voorjaar maakt de scholekster een kuiltje in de grond of
in het gras en legt daar 2 tot 3 eieren in.
Hokkers, Wippers, floaters en soosvogels
De beste broedplekken, op de kwelderrand, worden jarenlang
door dezelfde sterkste paartjes ingenomen. Deze hokkers, zoals ze worden
genoemd, hoeven maar een klein stukje te vliegen om voedsel te zoeken voor hun
jongen. Wippers zijn de wat meer sullige vogels, die geen goede plek hebben
weten te bemachtigen. Zij broeden veel verder van hun voedsel vandaan en
brengen daardoor minder jongen groot; zo’n 0,2 jongen per jaar ten opzichte van
0,65 jongen per jaar bij hokkerpaartjes. Jonge scholeksters (floaters) kiezen
vaak voor eenzelfde broedgebied waarin ze zijn opgegroeid, zodat de jongen van
een hokker een veel grotere kans hebben om een hokker te worden en een wipper
altijd een loser zal blijven. Alhoewel… bij overstromingen blijven de
wippernesten meer gespaard.
Scholeksters die niet tot broeden komen, verzamelen zich in
groepen; de sozen.
Achteruitgang: te weinig voedsel en teveel gevaar
Bijna de hele Nederlandse populatie scholeksters overwintert
in het waddengebied of langs de Delta. Sinds 1930 was de scholekster in een
flinke opmars door de voedselrijke mosselbanken en weilanden. Sinds 1990 is er
een grote teruggang te zien. Er was een intensieve mossel- en kokkelvisserij in het
waddengebied. Met stofzuigers werden hele mosselbanken weggezogen. Sinds 2006
is de intensieve schelpdiervisserij in het waddengebied verboden, maar het
herstel van de mossel- en kokkelstand (en nonnetjes) is erg gering. Zeker ook
omdat de Japanse oester de mosselbanken overgroeit. De Japanse oester is ooit
voor de Nederlandse visserij ingevoerd en overwoekert alles. Hun kleppen zijn veelal
te hard voor de scholekster om doorheen te komen, zodat de scholeksters
nauwelijks meer aan hun voedsel kunnen komen. In de Delta spelen dezelfde oorzaken.
Daarnaast wordt hier volop op schelpdieren gevist. De Deltawerken zorgen er ook
voor dat door de veranderde waterstromingen steeds meer voedselrijke platen
niet meer droog vallen.
Door het vaker maaien van het grasland komen er nauwelijks
jongen meer groot. Door het extremere weer raken steeds vaker hun nesten in de
kwelders overstroomd. De drogere kwelders verruigen teveel en de vos op het
vasteland weet de scholekster ook te vinden.
Jarenlang viel het niet zo op dat het slecht ging met de
scholekster, omdat ze zo’n 40 jaar oud kunnen worden en erg standvastig zijn.
Deze oudjes produceren echter veel minder jongen. Gemiddeld hoeft een broedpaar
maar 0,35 jongen per jaar groot te brengen om de populatie in stand te houden. De laatste jaren is het aantal jongen
per jaar teruggelopen tot onder de 0,2 en de daling zet zich voort.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten